de horizon verder verkennen
De auteur van The Quantum Theory of Gravitation (2003) geeft een model van een electron als ontelbare malen her en der verschijnend en verdwijnend binnen een zich vergrotende sfeer met Heisenberg dimensies. Bij reactie met een foton krimpt die sfeer tot het ontmoetingspunt om vervolgens opnieuw toe te nemen. Zijn zwaartekrachtstheorie heeft als grondleggende hypothese dat massa de Heisenberg onzekerheid vermindert en uit bekende gegevens leidt hij af dat er een relatie bestaat tussen de lichtsnelheid en de potentiaal van de totale massa van het heelal. Richting grens van het heelal neemt die potentiaal af en daalt de voortplantingssnelheid van electro-magnetische golven tot nul. Alles raakt daar onbepaald, verliest richting en snelheid.
Zwaartekracht noemt Yanchilin een puur kwantummechanisch verschijnsel: In de helft van een deeltje het dichtst bij een andere massa komen minder verspringingen als boven voor naar de verste helft dan omgekeerd. Het resultaat is netto verplaatsing richting die andere massa.
Om het woord electron voor het gehele bekende deeltje te behouden kunnen we die verspringingen, het opduiken en verdwijnen, eventjes ieten noemen. Spin van kleinste deeltjes is een nog niet goed begrepen fenomeen en voor nieuwe hypothese ware uit te zoeken of spin verantwoordelijk is voor heen- en terugspringen van ieten in massa, terwijl bij fotonen eveneens sprake is van een soort ieten, doch niet terugspringend. Oogmerk is om een kwalitatieve relatie te vinden tussen lichtsnelheid en potentiaal. Een foton opvattend als een golftrein zou er sprake kunnen zijn van een optimum in de verplaatsing van ieten, overeenkomend met gemeten lichtsnelheid. Daarnaast, dichterbij en verderweg zouden eveneens enige ieten kunnen verschijnen; bij lage frequentie, en denk hierbij aan het golfaspect van massadeeltjes, zeer ver en zo info over potentieel overdragend. Zwarte gaten bestaan niet in de nieuwe theorie; bij zware massa's worden ieten wellicht zeer sterk afgebogen. Opvallend is dat nabij massa fotonen vooral golfkarakter vertonen, terwijl onderweg door "lege" ruimte het deeltjesaspect zorgt voor een strakke lijn van reizen.
De auteur van The Quantum Theory of Gravitation (2003) geeft een model van een electron als ontelbare malen her en der verschijnend en verdwijnend binnen een zich vergrotende sfeer met Heisenberg dimensies. Bij reactie met een foton krimpt die sfeer tot het ontmoetingspunt om vervolgens opnieuw toe te nemen. Zijn zwaartekrachtstheorie heeft als grondleggende hypothese dat massa de Heisenberg onzekerheid vermindert en uit bekende gegevens leidt hij af dat er een relatie bestaat tussen de lichtsnelheid en de potentiaal van de totale massa van het heelal. Richting grens van het heelal neemt die potentiaal af en daalt de voortplantingssnelheid van electro-magnetische golven tot nul. Alles raakt daar onbepaald, verliest richting en snelheid.
Zwaartekracht noemt Yanchilin een puur kwantummechanisch verschijnsel: In de helft van een deeltje het dichtst bij een andere massa komen minder verspringingen als boven voor naar de verste helft dan omgekeerd. Het resultaat is netto verplaatsing richting die andere massa.
Om het woord electron voor het gehele bekende deeltje te behouden kunnen we die verspringingen, het opduiken en verdwijnen, eventjes ieten noemen. Spin van kleinste deeltjes is een nog niet goed begrepen fenomeen en voor nieuwe hypothese ware uit te zoeken of spin verantwoordelijk is voor heen- en terugspringen van ieten in massa, terwijl bij fotonen eveneens sprake is van een soort ieten, doch niet terugspringend. Oogmerk is om een kwalitatieve relatie te vinden tussen lichtsnelheid en potentiaal. Een foton opvattend als een golftrein zou er sprake kunnen zijn van een optimum in de verplaatsing van ieten, overeenkomend met gemeten lichtsnelheid. Daarnaast, dichterbij en verderweg zouden eveneens enige ieten kunnen verschijnen; bij lage frequentie, en denk hierbij aan het golfaspect van massadeeltjes, zeer ver en zo info over potentieel overdragend. Zwarte gaten bestaan niet in de nieuwe theorie; bij zware massa's worden ieten wellicht zeer sterk afgebogen. Opvallend is dat nabij massa fotonen vooral golfkarakter vertonen, terwijl onderweg door "lege" ruimte het deeltjesaspect zorgt voor een strakke lijn van reizen.
Yanchilin stelt dat waarschijnlijk 95% van de massa van het heelal bestaat uit radiatie (negatieve energie noemt hij onzin). Tot deze conclusie komt hij na bijstelling van de supernovae Ia standaard, gecorrigeerd voor vroeger grotere lichtsnelheid. Die straling kan op grote afstand zo diffuus worden dat alleen nog na nieuwe samenbundeling zoals met een lens er voldoende energie te concentreren valt voor een reactie, bijvoorbeeld met het oog van een waarnemer.
Hoe terzake experimenten uit te voeren? Wellicht dat er te onderzoeken valt aan de golftrein. Maar de nieuwe theorie houdt ook in dat in het verleden, bij kleiner, dichter universum de seconde sneller verliep en evenzo is dit nog het geval bij een stukje toegevoegd potentiaal zoals van de massa der zon. De algemene relativiteitstheorie is dan onjuist, want deze stelt dat nabij massa de seconde trager is. Yanchilin zegt: tijd zit vast aan fysische processen zoals de draaiing van electronen rondom de kern van een atoom. Tijd is niet zoals afstand iets tussen twee punten op een imaginaire lijn. Nabij massa wordt de lengtemaat kleiner en zo ook het atoom, waardoor de electronen sneller moeten draaien aangezien ze dichter bij de kern komen en de ladingen ongewijzigd blijven.
Er worden proeven gedaan met atoomklokken op verschillende hoogte. Bij die van NIST is het onduidelijk of het gemeten frequentieverschil positief of negatief is en verder werd geen rekening gehouden met veranderende toestand in de kern van de atomen (verandering als gevolg van de uitdijing van het heelal, waardoor de potentiaal vermindert, vroeger transuranium elementen stabiel waren en mogelijk banen en omloopsnelheden der electronen beinvloed worden). Het boek bevat nog een ander experiment. Hiervan afgeleid doch mogelijk fout is om een laserstraal te splitsen en de componenten door prismas op verschillende hoogte te leiden -waar seconde, frequentie en brekingsindex niet hetzelfde zijn- met vervolgens meting op een sateliet met nauwkeurig bekende baan.