maandag 21 juli 2008

inconsistente algemene relativiteitstheorie


Een foton wordt bij het passeren van de zon daar naar toe afgebogen. Dat is bekend en een gevolg van de inwerking der zwaartekracht van het hemellichaam. Als een foton tegen de Aardse zwaartekracht in van de voet naar de top van een toren gaat kost dit energie. Die valt nauwkeurig te berekenen en de metingen zijn ermee in overeenstemming. Het proces heet roodverschuiving binnen het spectrum wanneer een foton zich in een gravitatieveld bevindt.
Volgens de algemene relativiteitstheorie verloopt de tijd nabij een massa langzamer dan verderop. De seconde aan de voet van de toren, dichter bij de Aardmassa, duurt een heel klein beetje langer dan aan de top. Omdat deze theorie stelt dat de lichtsnelheid en de frequentie van het foton niet veranderen moet de boven waargenomen roodverschuiving verklaard worden als reeds beneden ontstaan in het tragere tijdsverloop daar. Beide roodverschuivingen worden als even groot berekend. Maar in plaats van hun som wordt er slechts de grootte van één roodverschuiving gemeten!!!!?
Vasily Yanchilin geeft in zijn boek The Quantum Theory of Gravitation op pagina 203 en volgende een verklaring voor het waargenomene, maar dan moet wel de algemene relativiteitstheorie overboord. Einstein zelf meende dat de lichtsnelheid niet absoluut onafhankelijk van al het andere kan zijn. Licht ontstaat immers door een fysisch proces. In zijn tijd echter, bijna een eeuw geleden en voor de komst van de quantummechanica, nam hij dit aan als voorlopige werkhypothese. Wie daar nu nog aan vasthoudt maakt de fout tijd en lengte als van dezelfde soort te zien. In werkelijkheid is er groot verschil: de afstand tussen twee vaste punten neemt toe als de gehanteerde lengtemaat kleiner wordt. Verloopt daarentegen een fysisch proces sneller en wordt de seconde, gebezigd voor eenzelfde aantal gebeurtenissen in dat proces, zo kleiner dan vermindert ook de totale tijdsduur vergeleken met een situatie elders.
In de nieuwe theorie van de Rus Yanchilin geldt dat er geen ommekeer is van enorm snel tijdsverloop tijdens de Big Bang met z'n grote geconcentreerde massa naar stilstand van de tijd in een zwart gat van voldoende massa. Ofwel is het tempo van de tijd nabij massa -nog steeds- juist hoger. Even herhalend: Volgens de algemene relativiteitstheorie  begint het foton aan de voet van de toren al met een achterstand in energie als gevolg van de aangenomen tragere tijd daar. En moet dan nog naar boven klimmen, hetgeen ook energie kost. Dus twee porties energie zijn er volgens deze theorie in het spel terwijl er maar één gemeten wordt. Door de lichtsnelheid te relateren aan fysische processen krijg je een heel ander beeld en verdwijnt het probleem. Wel moet je dan voor goed begrip ook bepaalde eerdere bladzijden lezen.
 
 
                                                                       


Geen opmerkingen: