het kwaad thans Rutte & Co geheten
Uit een oud, piepklein caravannetje verschijnt een uil (verklede acteur) naar buiten en staart enige tijd naar het publiek.
De duivel, met hoorns en staart, komt op en rapt:
D: Een goede dag wens ik u toe, o wijze uil.
Is het OK dat ik een moment bij u schuil?
Met regen en veel wind blijft 't koel in 't groene land;
waar ik mij thuis voel warmt elk zich aan grote brand.
Hij gaat alvast zitten. De uil antwoordt na enige ogenblikken:
U: Hier zij voor ieder nest of tak of hol of huis.
Waar vreemden zijn geweerd daar kan het niet zijn pluis.
De hoek van 't veld komt toe aan gast en 't wilde dier.
Helaas heeft niet een ieder dit in zijn vizier.
De uil knippert met de ogen.
D: Maar sta mij toe: uw woning is wel heel erg klein.
Ik help u graag aan mooier huis op groot terrein.
Iemand als u past wonen toch op beetre stand.
Gelooft u mij, ik zet hier alles naar mijn hand.
Hij steekt een geklauwde vinger in witte handschoen op.
U: U was al bezig in het oude paradijs;
beloofde Eva status, bracht haar van de wijs.
En onvermoeid gaat u nog heden listig voort
zodat door rang en stand de Schepping wordt verstoord.
D: Ook anders regel ik verstoring wel:
met niks tevree men is op d'aardgasbel.
't Goedkope gas in d' Haagse winkelstraat
verwarmt 't heelal; mijn dienaar is de Staat.
In onbalans die grootscheeps spekken laat
de lieve aandeelhouders van de Shell.
Hij klopt zich op de borst.
D: Slim toch?
Engeltjeskoor op de achtergrond van kinderen waarbij op afstand jongens en meisjes moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn:
Ek: In de piramide hoog gezeten
kent de mens zich toe het beter weten.
Zijn hoogmoed spant om heel de Aarde heen
en voor zijn Schepper blijft er plaats nog.....geen.
Een hond (verklede acteur) komt kwispelstaartend op:
H: Beste lieden, mag erbij ik zijn?
Naar boven likken vind ik fijn!
Naar ondren kolen stoven;
wat klein is rust ontroven.
Zo pas ik bij uw ijdelheid;
mijn stront voor wie daarover glijdt
en tracht te democratiseren.
Ik help u al dezulken weren.
De duivel streelt de hond.
D: Mijn brave hond, wil jij een vette kluif?
Weet dan dat `ik die jou toeschuif.
Hij tovert uit zijn mouw een groot bot en geeft het aan de hond die kwispelstaartend af gaat.
Koor van duiveltjes:
Dk: Een hond dat is een beest
met niet zo heel veel geest.
Hij bijt of roert al met zijn staart.
Wie voert vindt ie het meeste waard.
Van bio-industrie hij smult;
daarna verjaagt uit bos het wild.
Woest blaffend ook vervolgend d' arme kat,
de zwerver zonder plek en steeds op pad.
Zijn baas is welkom in de hel.
Te lijf gaan hem wij zullen fel.
Ze zwaaien met priemen en maken steekbewegingen met hun hoorntjes.
D: Ei, ei, oh wijze uil;
wordt hebzucht niet van Boven meegegeven?
Het doet de mens toch leven; 't is een wezen om te streven!
Vergaren macht en geld wordt reeds voor kindren uitgespeld.
Gelukkig hij toch die de meeste centen telt?
U: Gierig is de bobo, op het voetbalveld, in 't parlement, welhaast aan elke top.
Van zijn positie afstaan? Neen, niets wenst hij te geven op.
Dat is het motto van deez' huidge maatschappij,
al liegend dat die ieder maakt gans vrij.
De vraatzucht woedt, de kloof wordt breed:
vijftig miljard dollar bij Obama, zo men weet.
De luiaard rijk doet ijverig zich voor,
buit uit zoveel hij kan in werkplaats, op kantoor,
zijn medemens, de naaste, volk in verre landen;
niet uit de mouwen stekend eigen handen.
Vuil parasiteren, niet zelf de ploeg hanteren!
Op school zou je toch anders moeten leren!
Dk: Och ouwe uil, wat zit je toch te zeuren;
wat wellust zal de boel opfleuren;
maakt beide arm en rijk tevree;
vaak meer nog buiten eigen legerstee.
Onkuisheid is de grote mode;
men hoeft jou niet als bode,
niet van voorzichtigheid,
niet van rechtschapenheid,
laat staan de deugd der matigheid.
De mens raakt zich aan ons wel kwijt.
Ze dansen van plezier en maken prikkende bewegingen met hun kleine hellevorkjes.
H tegen de uil: Wij honden zijn zeer sociaal;
liefst blaffend samen, allemaal
en tonend gramschap jegens wat is vreemd,
niet passend bij des meesters huis en beemd.
De nijd met smaak aldus gesublimeerd
dan blijft het haasje geenszins ongedeerd!
Zo is ons karakter; anders niet.
U: Oh ja? Maar wat men toch ook ziet
is staart tussen de benen: wijken
voor wie standvast'ge helpers blijken.
De hond tilt zijn poot op en plast (alsof) tegen het caravannetje.
De uil wijkt verschrikt achteruit, met vleugels uit voor evenwicht.
D: Genoeg, oh uil; van jouw doordacht berichten.
'k Had graag jouw hulp, van groot gewicht;
het zou mij geven vriendlijker gezicht;
voor mijn verleiding sneller ook doen zwichten.
Er komen drie mannen op ezels aanrijden, dragend ietwat versleten rijke oosterse kleding.
Ze gaan voorbij terwijl het engeltjeskoor zingt:
Ek: Kijk hen die zijn niet meer zo hoog gezeten
op een kamelenrug; die thans naar waarheid weten
dat needrigheid de mensen samenbindt.
Zij zweren trouw aan gelijkwaardigheid
en vriendjespolitiek is voor hen schijt;
steeds eerlijk delen is het best bewind.
U: De duivel hale wie corrupt verduistert
artikel 1 en 3 en 60 van de wet ontluistert.
Deez' paarlen zijn niet voor te vette zwijnen;
hun glans moog Rutt' & Co dra doen verdwijnen.
Ek: Sprak Darwin ons voor 't eerst van evolutie?
De geest doet mee, snel als in revolutie.
De Schepper schijnt het hebben zo gewild
opdat de mens niet raakt verstomd, verstild.
Maar wie kan zich verblijden zonder eerst te lijden?
De automaat blijft dood, merkt nooit op morgenrood.
Och dat u niet uw geest en ziel bezeert;
te volle buik niet hoofd en hart regeert.
Dk: Ach kom, och kom, och kom;
kijk niet maar steeds weerom.
Het loont toch dat u in 't verleden
de Mammon hebt aanbeden?!:
Rappend: d' Oprechte kapitalist vult eerst zijn eigen zakken;
de ware multinational probeert van kleintjes af te pakken;
de Wageningse boer onthoudt de sabbath aan zijn kippen.
D tussendoor: Hoe fijn voor mij die ging verloren
hun tandenknersen straks te horen!
Dk: Gastvrijheid? Eraan verdienen heeft de professor op zijn lippen.
D ietwat verbaasd roepend: Bij ons zijt welkom, jullie egoisten;
geloof, hoop, liefde, da's voor de christen.
Zeg niet dat jullie over 't kwaad niet wisten;
ik hoef niet eens verzinnen lagen, listen.
Ze rennen naar mij toe
van (dood)zonden stapelen nooit moe.
De drie op de ezels komen nu van de andere kant en zingen samen met het engeltjeskoor en de uil een slotlied:
Het Rijk der heemlen, daarvan te gewagen
vergt eerst een zoeken met een reeks van vragen
en nog niet zal er iemand slagen
tenzij als burger hij zich gaat gedragen.
In 't Rijk zo komend gaat ons voor
Gods Middelaar, dus volg zijn spoor.
Wij maken daarom ommekeer
en gaan bij Christus in de leer.
Muziek valt te verzorgen met een harmoncia of door straatmuzikanten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten