maandag 29 juli 2013

psalm 139

         straattheater
                                   Een jongeman van een jaar of 19 is bezig om spullen in te laden in een piepklein oud caravannetje. Hij draagt enige dozen naar binnen en daarachter blijkt een grote zak met aardappelen te staan. Eerst weet hij de zak niet goed te tillen en hij veegt een ogenblik rustend met zijn hand over het voorhoofd.
Een vrouw van het Leger des Heils, in uniform en met pet op, komt voorbij en zegt, wijzend op de aardappelen:
L: Daag; met vakantie?
J: Nee hoor.
L: Nou met zo'n grote zak aardappelen kun je een hele tijd eten.
Ietwat verschrikt: U woont hier toch niet in dat veel te kleine caravannetje?
J: De aardappelen zijn ook voor mijn maat en wonen doen wij hier niet. Wij gaan gewoon op reis.
L: Ja, in het buitenland smaken hollandse aardappelen toch het best.
L helpt J met het inladen van het mud aardappelen. Iemand met valse baard en kleding als bij de jihad komt aanlopen.
J tegen hem: Wat zie jij er uit! Hoe kom je aan die valse baard en waar heb je die mannenjurk vandaan?
Man (lacht): Zo ben ik er helemaal klaar voor.
L: Klaar voor? Jullie gaan toch niet naar Syrie?
M lachend: Jawel, onze broeders helpen.
L tegen J: Jij ook?
J: Och, ze schijnen ons nodig te hebben.
L: Nodig hebben? Hoe bedoel je?
M: Kijk, Allah wil het zo; dat geloven wij.
L: Wie zegt wat Allah wil?
M: Jullie hebben de Bijbel; wij de Koran. Daar houden wij ons aan.
L: In de Koran staast voor een groot deel hetzelfde als in de Bijbel: dat je een ander moet respecteren en in zijn waarde laten.
M: De Koran eist absolute gehoorzaamheid aan Allah.
L: Maar Allah is de duivel niet; Hij wil niet het kwade.
M: Allah weet alles, kan alles, maar wij zijn beperkt.
L: Juist en daarom moet je niet je geweer leeg schieten op onschuldigen.
M: Doen wij helemaal niet. wij strijden tegen de vijanden van Allah. Jihad heet dat en ik ben een jihad strijder. Hij ook (wijst op J).
J knikt en opent zijn mond, wil wat zeggen.
M: Ibrahim, die jullie Abraham noemen, is ons grote voorbeeld. Hij was absoluut gehoorzaam aan Allah en wilde daarom zelfs zijn zoon offeren.
L: De omstandigheden van toen.....zijn niet die van vandaag.
J na enige ogenblikken stilte: Toch wel, ik heb gelezen dat het verhaal heel anders is.
L en M: Hoe anders dan?
J: Wel, in die tijd gold dat hetgeen aan de godheid toebehoort in het vuur geworpen, geofferd moest worden.
Hij gaat aarzelend verder: Dus, dan moest Abraham/Ibrahim erkennen dat niet hij baas was over zijn zoon. 
L: Als dat juist is zijn evenmin politieke of religieuze leiders baas over de jeugd. Mogen die niet uitsturen voor terroristische zelfmoordacties.
M: Och wat; het liep allemaal goed af.
J: Ja, en dat was bevestiging van Boven (hij wijst met zijn vinger omhoog, richt dan ook de blik opwaarts). Bevestiging van de universele Grondwet.
M: Universele Grondwet? Wat mag dat dan wel zijn?
J: Dat ieder wordt geboren vrij en gelijk in rechten. Art 1 der Verklaring van de rechten van de mens.
M: Een Verklaring? Huh, kan mij dat schelen!
L: Wel een mooie verklaring.
J tegen L: U kent het Tweede Grote Gebod; dat art 1 is daar een afspiegeling van.
L: Leer je dat allemaal op school?
J: Neen, de leraren weten er weinig van. Die zijn pro-oranje; u weet wel: rangen en standen.
M: Rangen en standen is ongelijkheid. Daar moeten wij moslims niets van hebben.
L: Dan ook niet zeggenschap over een ander. Zeggenschap dat je zomaar iemand die het niet met jullie eens is als tweederangs mag beschouwen. Of zelfs doden.
M: Wij doden alleen voor de goede zaak.
L: Ga weg! in de Koran staat dat iemand die een ander redt de hele mensheid redt.
J: Ibrahim ving een geit.
L: Wat wil je daarmee zeggen?
M: Die werd geofferd in de plaats van Izak.
J: Wacht even, eerst moest het beest gevangen worden en dat zal niet op een vlak stuk terrein gebeurd zijn. Hij voegt eraan toe: Waar nu de moskee met de gouden koepel staat.
M: Natuurlijk niet. Veeleer in dichte struiken op een steile helling.
L: Waar nu de Klaagmuur is?
J: Welke plek is dan heiliger. Waar God geeft of waar een mens antwoordt. Hij krabt zich achter het oor en kijkt vragend het publiek in.
M: Genoeg gepraat. Wij moeten op pad, onze verdrukte broeders in Syrie bijstaan, helpen.
L: Helpen klinkt zo mooi, maar ondertussen schieten jullie daar andere mensen overhoop.
M: Niks aan te doen. Het zijn onze vijanden. sterker nog het zijn ook uw vijanden (tegen publiek) want die Assad is een gemene, vuile smerige tiran. Dat beseft iedereen.
J: De Hollanders kwamen voor minder in opstand tijdens de Tachtigjarige Oorlog.
L: Dat ging over gewetensvrijheid.
M: En over geld zoals de tiende penning die de gezeten burgers niet wilden betalen. Van de armen die geen cent te missen hadden werd niets gevraagd.
L: Ik ben nooit in Syrie geweest. Hoe zou ik precies weten hoe de zaken daar liggen?
 
L zingt uit het Liedboek der kerken psalm 139 vers 1.
J vervolgt rappend met vers 2.
M zingt vers 3 op islamitische muziek.
Samen zingen ze vers 4 en hebben ietwat dansend in een kringetje de linkerhand tegen de rechterhand van een ander, deze omhoog gestoken.
Verzen 5 en 6 gedeclameerd door M.
7 gezongen door J.
8 door L.
9 idem
10 en 11 in een duet door L en J op andere melodie, bijv. uit joods repertoir.
12 en 13 door M.
14 samen.
Aanpassingen mogelijk.

Geen opmerkingen: