Op een van zijn nachtelijke tochten kwam bij het aanbreken van de dag Haroen al Rasjid op een plein waar men bezig was een hakblok te plaatsen om een dief te straffen. Deze wreef voortdurend zachtjes over zijn hand en keek er naar. De man had geprobeerd een ezel te stelen. Haroen vroeg waar de ezel nu was en kreeg ten antwoord dat die nog op stal stond, want de dief was tijdig betrapt. Daarop legde de kalief zijn vermomming af en liet de eigenaar halen. Deze bleek een rijk man te zijn met wel twintig ezels, nog daargelaten alle andere dieren die hij bezat. Zich wendend tot de dief vroeg Haroen waarom hij wou stelen. Die zei dat hij geen ezel had en er graag eentje wilde hebben. Haroen wou van hem weten of hij de Koran kende waarin aanbevolen wordt om dieven de hand af te hakken. Ja maar, merkte de man op, de profeet Mozes kwam van de berg af met "niet begeren wat een ander toekomt" en twintig tegen nul is geen goede verhouding. Daarenboven staat geschreven, vervolgde hij, om geen oog uit te steken voor een uitgeslagen tand. Mijn stelen is mislukt; de rijke is geen moment een van zijn ezels kwijt geweest.
Haroen had goed geluisterd, beval een stokslag voor de mislukte dief omdat deze zich niet tot de kalief gewend had voor rechtdoening, riep de grootvizier om belasting te heffen van de rijkaard in de vorm van een ezel en schonk deze aan de vrijgelaten man. Die boog diep voor de kalief maar deze zei: Ook ik sta onder de wet dat ik de ander moet achten want hij is als ikzelf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten