Voor een piepklein oud caravannetje, beschikbaar uit stalling De Ganzenhoeve te Zeewolde, staat een stoel.
Twee oudere mannen en twee stevige jongens in oosterse kledij komen op. De jongens dragen kromzwaarden. De ene man, de Grootvizier, draagt een lang zwart kleed, terwijl de andere, Haroen een tulband op heeft.
Grootvizier: Even zitten. Hij zakt vermoeid neer op de stoel.
Haroen al Rasjid, om zich heen kijkend: Waar zou hij toch kunnen zitten, die nummer Eén van de rechtspraak.
De jongens: We hebben nu wel de hele streek doorzocht. Ook de anderen van uw klas hebben geen spoor gevonden.
G: Hij kan bij zijn vlucht hulp van andere nederlanders gekregen hebben, want een groot deel van de bevolking is weinig democratisch.
Jongen 1: U bedoelt dat ze hem verstopt hebben?
H, peinzend: Dat zou kunnen.
J 1: Oh, kalief, zullen we hier ook de tekst van het ontwerp Nieuwe Grondwet ophangen? Hij wijst naar het caravannetje.
H: Prima, daarvoor wandelen wij immers rond; om veel mensen wakker te maken.
De jongens plakken een groot wit vel maar zonder tekst op het caravannetje. (Men hoort zelf zijn wensen te formuleren).
G: Het is nog maar een ontwerp; het volk moet beslissen.
H: Dat dan wel met erkenning van gelijkwaardigheid.
G: Vanzelfsprekend; in feite zijn de mensen in dit land burgers van de Europese Unie en die heeft gelijkwaardigheid als basis der Verdragen.
G: Verdragen gaan vóór nationale regelgeving.
G ziet de jongens vragend rondkijken.
G: Zo luidt de preambule, het voorwoord, met erkenning dat ieder vrij en gelijk in rechten geboren wordt.
J2: Maar....
G: En blijft!
J1 knikt begrijpend.
Een priesteres in habijt komt langs en groet met Goedemiddag. De vier beantwoorden de groet.
Ze ziet het plakkaat maar loopt eerst door. Dan wendt zij zich om en vraagt: Mag ik even kijken?
Haroen, lachend: Tuurlijk, het is ook voor u.
P: Ook voor mij? Dat maakt mij nieuwsgierig. Ze leest, knikt ja, schudt, nee; herhaalt dat.
G: Begrijpt u het, mevrouw?
P: Het meeste wel, maar er komen in mijn hoofd ook vraagtekens.
H: Het is een ontwerp. U mag meesleutelen. Iedereen! Hij kijkt naar het publiek.
G knikt bevestigend.
H tot de jongens. Lees eens voor.
J1, gaat voor het plakkaat staan: Het nederlandse Rijk wordt een republiek van autonome landsdelen met gelijkwaardigheid van alle burgers.
G: Gelijkwaardigheid betekent automatisch recht op deelname aan beraad en besluit.
J2: Zoals via bindende referenda?
G: Ja, bindende referenda worden uitgewerkt door een gekozen parlement.
H: En de leden ervan krijgen modaal salaris uit de Schatkist. Niet meer zoals nu, want de huidige parlementariers bevoordelen hun eigen financiële klasse van welgestelden.
G: Het hemd is nader dan de rok.
J1 kijkt vragend naar Haroen, die knikt en hij leest verder: Niemand krijgt meer dan tien jaren betaald uit de Schatkist. Daarna is het rouleren, een ander aan de beurt.
H: Is heel goed voor je ontplooiing en evenzo voor de samenleving.
G: Er moeten ook nieuwe rechters komen, want de huidige zijn schuldig aan schending van die gelijkwaardigheid, ze spannen samen met internationale belastingontwijkers, ze bestelen beneden-modaal.
J2: Wilt u dit laatste alstublieft toelichten?
G: Er moet belasting naar draagkracht betaald worden, maar met de aftrek pensioenpremie wordt dit doorkruist.
H: Bovenmodaal hevelt zo geld uit de zakken van laagbetaalden naar zich toe. Goede wet noemt dit een soort flessetrekkerij.
P schudt langdurig het hoofd: Die rechters en de boven-modalen zijn toch geen misdadigers!
G: Volgens de wet wel; ze verdienen straf, bijvoorbeeld dwangarbeid. Dat mag korter dan gevangenisstraf.
J2: Dwangarbeid?
H: Jawel, zeg keien rapen op Spitsbergen.
P: Keien rapen?
H: Daarmee kun je de dijken hier versterken.
J1: Een familie mag niet meer bezitten dan honderd miljoen euro.
Stilte. Allen op het toneel kijken indringend naar het publiek.
J1: Er geldt plicht tot bijstand. Alle jongeren worden opgeleid om hoofd en handen te leren gebruiken in tijd van nood en om de orde te helpen bewaren. Dit met militaire vorming op een ridderlijke manier.
P tot Haroen: Mag ik vragen: U komt van ver.
G: Dit is Haroen, vorst en dienaar der gelovigen.
P: Haroen al Rasjid?
G: In die geest, ja.
H: En dit is mijn Grootvizier U bent priesteres?
G wijzend naar de jongens: Wij leiden hen op.
P: Als ik vragen mag: Waarom komt u van zo ver helemaal naar mijn land?
H wijst op het plakkaat.
G: Omdat de mensen hier niet in staat blijken zichzelf te voorzien van een goede Grondwet.
P: U meent dat wat wij hebben aan grondwet, dat dit niet in orde is? Misschien zelfs niet deugt?
H: Precies. U slaat de spijker op z'n kop.
De jongens lachen en klappen in de handen.
P: Hm, daar moet ik over nadenken.
G: Denkt u erover na. Dat kan geen kwaad. Dat is heel goed.
P: Maar wij hebben toch rechters en een opperrechter die wel zal weten wat goed is en hoe het hoort.
G: Juist is dat hij wel weet wat de wet gebiedt.
H: Maar hij saboteert de wet als het hem en zijn bevriende bovenmodale relaties zo uitkomt. Dat is niet eerlijk.
G: Dat is oneerlijk. Zulke gemeenheid, dat is het m nu juist waarvoor wij hier komen. En alles met medeweten en medewerking van de zogenaamde volksvertegenwoordigers.
H: Ze gaan uitermate listig te werk met naar zich toe halen.
G: Gewone criminelen beseffen dat wel maar weten niet wat te doen en ja, gaan dan zelf op het dievenpad.
De jongens spelen stiekem uit elkaars zakken gappen.
P zuchtend: In mijn parochie moet ik dikwijls aan de rijken trekken om hun bijdrage. Aan de andere kant geven arme mensen soms te veel en breng ik wat terug. Maar wat u te berde brengt...... Het is nieuw voor mij en klinkt mij ongeloofwaardig in de oren. Ze gaat weg zonder te groeten.
De anderen drentelen wat heen en weer.
H: Ondertussen hebben we die gevluchte opperrechter van Nederland nog steeds niet opgespoord. Tegen het publiek: Hij wordt verdacht van corruptie.
De jongens schikken hun kromzwaarden.
G: Begunstiging van multinationals, bedrog bij verdeling van de belastingplichten, schending van de gelijkwaardigheid met z'n koning die als een hond aan de leiband van de eerste minister zit. Een minister die zelf loopjongen van de kapitalistische Achterkamertjes is. Ook nog het Verdrag van Parijs onder tafel vegend.
J2: Wat is dat voor verdrag, oh Grootvizier?
G: het garandeert een open, eerlijke markt waarop ieder goederen en diensten kan verwerven voor dezelfde lage prijs als waarop die anderen aangeboden worden.
H: Kom daar een om in de trein. Aan naast elkaar gezeten passagiers worden dikwijls verschillende prijzen gerekend.
J2: Dat gebeurt ook in het vliegtuig.
J1: Een beschaafde natie heeft toch niet zo'n Verdrag nodig?
H: Klopt.
G: Klopt!
H: Die opperrechter moet zich verantwoorden, maar hij is m gesmeerd.
Al enige tijd komen er uit het caravannetje geluiden van ingehouden hoesten. Dan barst de hoestbui helemaal los.
H: Oh, er is iemand in het caravannetje. Stilte. Dan: Laten we vragen of ie iets gezien heeft.
Ze kloppen op het deurtje, maar dat blijft dicht.
Een BOA in vol ornaat komt op, ziet het kloppen en vraagt: Wat is er aan de hand?
H: We willen graag wat inlichtingen van degene in het caravannetje.
B: Wat voor inlichtingen?
H: Wij zoeken de nederlandse opperrechter, de Nummer Eén. Die moet hier in de streek zijn, maar wij weten niet waar.
B: Niet gezien; wacht, ik zal eens vragen. Hij bonst op het deurtje. Maar dat blijft gesloten.
B bonst harder: Open doen; opsporingsambtenaar bij de politie.
In de deuropening verschijnt een man, dragend een damesrok.
B herkent hem als de opperrechter: Oh, neemt u mij niet kwalijk, meneer de opperrechter. Ik wist niet dat u het bent in dit caravannetje.
Opperrechter tegen B: Al goed. Breng mij vlug naar een politiebureau zodat ik daar bescherming en hulp krijg.
B: Zeker mijnheer, deze kant op en hij gaat al vast.
De opperrechter wil hem volgen en komt uit het caravannetje.
H: Ho!
G: Ho!
O: Val mij niet lastig.
H tegen O: Er valt een appeltje met u te schillen.
H tegen de jongens: Grijp hem.
De jongens pakken O bij de band van de rok. De rok scheurt en O rent in zijn onderbroek weg.
H: Laat maar, de anderen pakken hem wel.
G: Hij had zich vermomd. In vrouwenkleren.
De BOA holt achter de vluchtende opperrechter aan en mee.
De jongens frunniken aan hun kromzwaarden.
H schouderophalend: Dat was een opperrechter; hij had zich toch kunnen corrigeren met voortaan de wet naleven.
G: En compenseren met terugwerkende kracht. Dat vereist de billijkheid.
G tegen publiek: Goede wet beoogt billijkheid.
Lied, als slaapliedje gezongen:
H en G, op een rij met de jongens die ze een beetje wiegen:
Volk zien wet grift dien recht, mien jong,
woar aans Duvel of Mammon gong.
J1 en J2, stilstaand: Kwait nait hau ik 't mout speuln;
zoln wi mit boazn heuln?
H: Gain minsk is beste, ook nait sikkom.
G: Wel 't nait begriept is wis dom.
Allen, wiegend: Volk zien wet grift recht, mien jong.
woar aans Duvel of Mammon gong.
(het publiek mag meezingen)