straattoneel
Voor een piepklein oud caravannetje (beschikbaar uit stalling De Ganzenhoeve te Zeewolde) hangt een doek met daarop bomen geschilderd, verbeeldend in het bos zijnde.
Roodkapje komt op met grote stappen en zingend: De paden op, de lanen in....
Ze stopt om even te kijken wat mamma meegegeven heeft voor grootmoeder. Ze haalt een reep chocola tevoorschijn en bekijkt die aandachtig.
R: Ik denk niet dat oma van chocola houdt. Ze neemt een hap. Oude mensen hebben heel andere smaak. Ze willen zoete koekjes. Ze haalt die uit het rugzakje en stopt ze er weer in. Maar niet meer dan 1 tegelijk. Ze zijn zo zuinig. Ze neemt nog een hap chocola.
Een wolf komt op (een man in een wolfspak).
W: Dag lieve kleine meid, wat eet jij daar een lekkere chocola.
W: tegen het publiek: Dat spul lust ik niet, 'k heb wel wat anders op het oog.
R: Ik heb ook koekjes, die zijn voor mijn oma.
W: Waar is je oma dan?
R: Daar ga ik heen, ze woont in een oud piepklein caravannetje midden in het bos. Ik breng haar wat lekkers.
W draait met zijn tong om zijn mond: Mmmm.
W tegen publiek: Wacht, Roodkapje is maar een kleine maaltijd; die grootmoeder, ik heb wel trek in zo'n groot brok mensenvlees. Weet je wat? Eerst oma, dan Roodkapje als toetje. Die rode muts mogen jullie dan wel hebben.
W tegen R: Oh, wat goed van je: Zorgen voor je lieve grootmoeder, dat die niets te kort komt. Welke kant op is dat?
R: Ik ben er al bijna. Het is niet ver meer. Mijn oma is heel arm. Dieven kunnen er niets stelen en roofdieren ook niet.
W: Mooi zo, het is dus niet ver meer naar jouw grootmoeder. Ik wens jou het beste en je grootmoeder natuurlijk van hetzelfde.
R: Mijn oma is al heel oud en kan niet veel meer. Ze ligt vaak in bed.
W: Zo, zo, ligt in bed. En hij springt weg.
R stapt verder voorbij het doek met de bomen.
Het doek wordt weggehaald als Roodkapje van het toneel af is.
W komt loerend aan de rand van het toneel op en sluipt naar het caravannetje. Hij luistert aan het deurtje, klopt erop en bonst daarna erop.
Grootmoeder roept: Wie is daar? Moet het deurtje van mijn caravan stuk?
W met hoog stemmetje: Ik ben het, Roodkapje. Ik kom wat lekkers brengen. Doe gauw open.
G: Wat aardig van je. Wat heb je bij je?
R: Wat vindt u lekker?
G: Nou, ik heb de laatste tijd veel bruine bonen gegeten; ik ben arm, weet je. Ik zou nu wel wat anders lusten.
W: Bruine bonen? Dat eten ze in Drenthe toch.
W terzijde: Zou ze dan wel smaken met al die bruine bonen in haar buik?
G: Ik heb nog over. Wil jij ook wat bruine bonen?
W: Met uw welnemen; neen, zoiets past niet in mijn menu.
W terzijde: Mijn zoontje heeft drie vriendjes die dol zijn op bruine bonen. Ze zijn dan ook zo dik als een tonnetje. Moddervet. Hij likt weer met zijn tong langs zijn mond. Ik nodig die speklappen graag uit, maar om een of andere reden blijven ze weg. Hij neemt tegenover het publiek een niet begrijpende verontwaardigde houding aan.
Het deurtje gaat op een kier open. De wolf duwt het verder open en springt naar binnen.
Dan klinkt er een ijselijke gil uit het caravannetje. Daarna is er stilte met af en toe smak, smak. Het deurtje valt dicht, behalve het bovenstuk.
R (achter het caravannetje omgelopen) komt op uit dezelfde richting als eerst.
R: Ha, daar ben ik dan. Zo te zien is oma thuis, want het bovendeurtje staat open.
R roept: Oma, hier ben ik, Roodkapje. Ik kom je van mijn moeder wat lekkers brengen.
W met verdraaide stem: Fijn hoor, lieve kind. Maar ik heb net heel lekker gegeten en lig in bed om ervan even uit te rusten.
R gaat voor het halfopen deurtje staan en tuurt naar binnen.
R tegen het publiek: Het is daarbinnen heel donker. Ik zie wel het bed waar mijn oma in ligt.
R tuurt weer naar binnen: Oma, wat heeft u grote oren!
W: Dat is om goed te kunnen horen, lieve kind.
R: Oh oma, wat heeft u grote ogen.
W: Dat is om mijn eten beter te vinden, lieve kind.
R doet het onderdeurtje open en stapt naar binnen. Ze schatert ha, ha, wat heeft u een grote mond.
Het schateren houdt plotseling op en het wordt doodstil, behalve af en toe smak, smak.
W bromt met weer gewone stem: Grote mond, dat is om lekker te vreten. Oh wat heb ik nu een dikke buik. Ik moet wel even gaan liggen om bij te komen.
W valt in slaap na de maaltijd en snurkt.
Een jager komt op en houdt even stil voor het caravannetje.
J achter zijn oren krabbend: Er moet hier in het bos een wolf zijn. Ik heb zijn sporen gezien. Maar waar is het beest en mag ik schieten? Even bellen.
Hij pakt zijn mobieltje en draait een nummer.
J: Ja, hallo, mag er hier in het bos op wolven geschoten worden?
Er klinkt geroezemoes uit de telefoon.
J: Moet ik een ander nummer bellen?
Hij belt opnieuw: Kunt u mij zeggen of wolven hier in het bos vrij rond mogen lopen?
Geroezemoes.
J: Nog een ander nummer bellen. Goedendag, weet u misschien of wolven beschermde status....
Geroezemoes. Uit de caravan snurkend geluid. Hij breekt af, hoofdschuddend.
J tegen het publiek: Vreemd, ik heb mevrouw hier in dit piepkleine oude caravannetje nooit horen snurken, terwijl ze toch heel veel slaapt; in bed ligt en daar weinig uitkomt. Ik ga maar eens binnen kijken.
Hij zet zijn jagerstas even tegen de caravan en stapt door het nog openstaande deurtje naar binnen. Er klinkt een schot.
J komt haastig naar buiten: Gauw, gauw, mijn mes, mijn mes! om een groot mes uit zijn tas te halen.
J weer snel naar binnen en er klinkt een lang uitdovend wolvengehuil.
Uit de caravan komen tevoorschijn Roodkapje, grootmoeder en de blije jager.
J: Hoi, hoi, ik heb hem geraakt; die dacht: Ik pak wat mij smaakt.
G: Bruine bonen lustte hij niet. Blauwe maakten hem tot een vergiet.
R: Oh oma, u bent weer normaal. Gelukkig einde van 't verhaal!
Ze maken een dansje terwijl het doek met de bomen weer voor het caravannetje getrokken wordt.
J, G en R om de beurt: Ga niet, ga niet, ga niet....
Allen: Ga niet rovend aan de haal. Wie zichzelf bewaakt. Zing' liever 'n vredeslied.