zaterdag 12 september 2020

theorie der zwaartekracht

KNAW,
           In het prille begin van het uitdijend heelal verliep alles razendsnel en terugrekenend moet er een periode geweest zijn met enorme concentratie en zeer hoge temperatuur. Onbekend is waar dat vandaan kwam. Het was te heet voor het bestaan van atomen, waarvan verspringende elektronen zorgen voor uitstraling van licht hetgeen bepaling van de plaats der bron mogelijk maakt. Dat vroege heelal was daarom ondoorzichtig, maar er wordt wel straling opgevangen, de zogeheten achtergrondstraling die van alle kanten ons bereikt in ongeveer gelijke hoeveelheden.
Het universum expandeert en hierdoor treedt er roodverschuiving op bij de achtergrondstraling welke op Aarde waargenomen wordt. Zulke straling vindt aan de bron doorlopend plaats. Wat wij ervan waarnemen heeft een lange weg afgelegd en afhankelijk van mogelijk variërende lichtsnelheid heeft het de bron een aantal miljarden jaren geleden verlaten. Toen moet het heelal ook al zeer groot geweest zijn omdat die achtergrondstraling ons van alle kanten bereikt. Om die grootte te bereiken waren waarschijnlijk ook enige miljarden jaren nodig of tenminste miljoenen. Tussen haakjes is het idee van inflatie, opblazing van het oerheelal niet logisch omdat er dan enorme intensiteit van straling bij hoort. Daar is niets van waargenomen in het overzienbare deel van het heelal. Evenmin is het aannemelijk dat na de eerste explosie waarvan wij oorzaak nog omvang kennen een tweede heeft plaats gevonden omdat inmiddels alle natuurkundige wetten van kracht geworden waren. Eerdere straling is ons inmiddels gepasseerd en we weten niet hoe lang er nog komen zal. Daarom weten we niet hoever de buitengrens van het heelal reikte bij uitzending van de achtergrondstraling die afkomstig is uit een zich verplaatsende schil en evenmin hoe groot het universum thans is. Aangenomen wordt dat de wereld begon als een soort uitbarsting. Maar niet uit een punt want dat is een wiskundig begrip en bestaat in de natuurkunde niet omdat het geen afmetingen heeft.
De wiskundige Poincaré stelde dat in de astronomie geen Riemann meetkunde nodig is indien bij gebruik van de euclidische de lengtemaat varieert naar gelang van nabije massa. Dit is van toepassing op de zwaartekrachtstheorie van Vasily Yanchilin, die stelt dat het fenomeen een zuiver kwantummechanisch proces is. Hypothese hierbij is dat massa de Heisenberg onzekerheid reduceert. Dan zullen er in de helft van een deeltje het dichtst bij een externe massa minder kwantummechanische overgangen naar de verste helft zijn dan omgekeerd. Het netto resultaat is verplaatsing van het deeltje in de richting van de externe massa. Bij variabele lengtemaat zal die in de dichtstbijzijnde helft kleiner zijn en behoeven overspringingen meer energie, zullen er minder van zijn.
Uit de gelijkmatigheid van lenswerking, waarbij van ver komend licht door dichterbij staande sterren iets afgebogen wordt, valt op te maken dat de ruimte euclidisch is, vlak, plat; wat is de gangbare term? Die is nergens leeg binnen de grens van het heelal omdat er overal straling voor komt. Wellicht is die straling nodig voor samenhang en het doorgeven. Een foton gehoorzaamt aan het principe van least action en zoekt nabij massa "een baan met zo groot mogelijke stappen (oscillaties van lagere frequentie) en daarvan zo weinig mogelijk" (Yanchilin). Waargenomen wordt een route niet vlak langs die massa waar derhalve de frequentie hoger moet zijn (lenswerking). 
De omvang van het heelal kan aanzienlijk groter zijn dan het door ons gekende deel en dit behelst dat ook de totale massa meer is dan het tot dusver berekende van ons compartiment. Mach opperde in de 19e eeuw dat de natuurkundige wetten gerelateerd zijn aan de totale massa van het heelal. De potentiaal van massa is een scalair, samenhangend met de distributie van massa. Zwaartekracht kan beschouw worden als een afgeleide van potentiaal. Transfer van energie is gekoppeld aan verplaatsing van massa en moet een maximumsnelheid hebben ter grootte van die van het licht (welke niet constant hoeft te zijn) omdat er anders chaos ontstaat. In Yanchilin's model wordt aan de rand van het heelal nul; alles raakt daar onbepaald ofwel de massa van het heelal zorgt voor definitie. Voorbij die rand bestaat er niets, is er ook geen leegte. Als dan de energie van die straling afneemt door lagere c maar de energie niet verloren gaat zal er door de fotonen niet meer met iets gereageerd worden. Ontstaat er dan zoiets als donkere materie in telkens een zich naar buiten verplaatsende randschil van het universum?
Er is genoeg stof om een congres over deze materie te beleggen, waarop onder andere Yanchilin uiteenzetting geeft, gevolgd door discussie. Het is onwetenschappelijk om zijn bijdrage aan de wetenschap weg te moffelen zonder daartoe goede argumentatie te bezigen. Sterk aangeraden wordt om zijn boek te lezen, dat didactisch van uitmuntende kwaliteit is. Dat helpt om niet zomaar een zwarte vlek met lichtlens een "zwart gat" te noemen, want het zou een brok oerspul kunnen zijn met randstraling. De KNAW zou er goed aan doen om zo'n congres te organiseren want momenteel wordt aan de studenten onthouden wat Vasily Yanchilin aan nieuwe inzichten te berde brengt. Op de Universiteit van Utrecht doet men dat bewust omdat bij het vervallen van de algemene relativiteitstheorie hun renormalisatie voor tekortkomingen in die theorie waardeloos wordt. In Leiden wenst men geen ongelijk te bekennen, etc. 
De russische onderzoeker publiceerde in het Canadian Journal of Pure and Applied Science, maar zijn artikel over getijdenwerking is niet af, zoals hij zelf zegt. Dit kan men vinden via zijn site top-formula.net.

Nog iets over seconde en meter
                                                              De duur van een seconde op Aarde is vastgelegd met een zeker aantal trillingen van een bepaald straling uitzendend atoom. Als de radius van het atoom varieert met de nabijheid van massa verandert dat aantal in een Aardse seconde. Zich wijzigende radius kan uitgedrukt worden in veranderende lengtemaat. Het is psychisch waarschijnlijk het best om overal te rekenen met de Aardse seconde. Gedurende een Aardse seconde op de zon - de lokale seconde is er korter maar blijft buiten beschouwing- nemen de electro-magnetische pulsen van een daar straling uitzendend compacter atoom dus toe. De roodverschuiving van zonlicht gemeten op Aarde komt derhalve voort uit iets blauwer licht op de zon. Op hun weg moeten de fotonen de zwaartekracht van de zon overwinnen. Uitgebreide toelichting vindt men in Yanchilin's boek. Met hogere frequentie of snellere tijd op de zon correspondeert het snelle verloop der processen in het vroege zeer geconcentreerde universum. 
Vanwege het compactere atoom op Aarde, meer energie voor de verspringende electronen vergend, tikken atoomklokken hier langzamer dan in satellieten. Daar staat tegenover dat in satellieten de seconde langer duurt dan op Aarde en een klok dus meer tikken per gindse seconde produceert. Wordt de som van beide plus of min?
Yanchilin stelt een experiment voor met atoomklokken aan de voet en op de top van een toren. Gedurende een aantal weken worden dan de tikken verzameld en vergeleken. Het kan sneller op berg en strand van het eiland Saba.

Geen opmerkingen: