zondag 14 januari 2024

droge maand

  straattheater

Het bovendeurtje van een piepklein oud caravannetje (beschikbaar uit stalling De Ganzenhoeve te Zeewolde) gaat open en waaruit Katrijn, met rode neus, zingt:
K: Oh wat een schitterende morgen/middag/avond met bloemen en vogels alom.
Uit de caravan roept Jan Klaasen, een nogal dik ventje: Hee, moet jij me wakker maken, zo vroeg op. Wat is het ochtend, middag, avond? Ik heb nog zo'n slaap.
K: Hier zit ik met Jan Klaasen en die is oliedom.
J: Wat maak jij daar een kabaal. Je stoort zelfs voorbijgangers. Wees eens lief voor mij en hou je snater.
K tegen publiek, naar binnen wijzend: Hij is lui, hoor; wil de hele dag in bed liggen.
J komt ook tevoorschijn in het bovendeurtje: Niet waar, maar ik moet denken; veel denken en dat past mij nou eenmaal het best in bed.
K schudt het hoofd en tegen het publiek: Zeg mensen, is dat bij jullie ook zo? Of verkoopt hij mij gewoon een smoes.
J: Een smoes?
K: Een smoes om jouw luiheid te verhullen.
J: Ik lui? Beste mensen, zeg tegen Katrijn dat ik helemaal niet lui ben. Ik heb toch gezorgd voor dit mooie oude caravannetje.
K: Ja, omdat je niet zorgde voor een gewoon huis. Ja mensen, jullie weten wel: met een mooie voordeur en een tuintje en ......
J: Ach nee, dan zit ik toch liever in mijn poppenkast.
K: Kun je wel? Met steeds de politie aan de deur!
J: Ja, dat is vervelend. De dienders willen mij arresteren.
K: Die willen jou hangen, Jan Klaassen.
J: Nou, hier is gelukkig geen politie. Ik ga mijn slaap voortzetten en tot een goed einde brengen. Hij af. 
K: Wat moet ik nou met zo'n man. Ze heft de handen op, schudt het hoofd; wil meer zeggen maar de woorden stokken.
Een politieagent loopt voorbij. Hij draait zich om en tegen Katrijn: Woont hier een meneer J. Klaassen?
K: Eh, Wat bedoelt u? Ik woon hier.
Diender: En ook een meneer J Klaassen?
K: Hoezo? Zoekt u een meneer J Klaassen?
D: Jan Klaassen, om precies te zijn. 
K: U zoekt een Jan Klaassen? Weet u waar die kan zijn?
D: Hier in dit caravannetje misschien.
K: Misschien; hebt u elders al gezocht? Misschien is hij elders. 
J roept: Katrijn, wat sta je daar nou weer te kletsen. Ik wil slapen; dan kan ik daarna beter denken, toch!
D: Daar is iemand binnen. Wie is dat?
K: Och, een artiest, een kunstenaar, een publiekslieveling.
D: Dat is Jan Klaassen ook. Mag ik eens kijken? Of roept u hem maar; wie daarbinnen zit, ook al storen we zijn slaap. 
Gestommel en J komt op, wijzend naar D: Wie is dat?
K: Een politieman.
D: Ik ben van de politie. Ik zoek Jan Klaassen.
J: Gaat u rustig zoeken, hoor. Wij storen niet. 
D: Ik denk dat u Jan Klaassen bent.
J: Denkt u dat? Nou, denken is vrij hoor. Kom Katrijn. Hij draait zich weg van het deurtje.
D: Halt! U bent Jan Klaassen? Wat doet u hier. U hoort toch in een poppenhuis?
K: Ach, regels. Ons poppenhuisje mag niet meer overal staan waar wij graag zouden willen. Soms staat er heel iets anders, zoals op de Dam.
J: Regels, regels, verordeningen, om gek van te worden.
K: Mijn man heeft dit kleine oude caravannetje gevonden toen wij weer eens weggestuurd werden met onze poppe-kast (Langzaam zonder n uitspreken).
D: Zo, zo; verhuisd uit een poppenkast naar een caravannetje. Heeft u daarvoor vergunning?
D: O wacht, daar kom ik niet voor. Jan Klaassen, jij moet hangen.
J: Hangen? Ik? Waarvoor?
D naar het publiek draaiend: Hij moet hangen, maar waarvoor ook alweer. Hij krabt zich achter de oren. O ja, hij heeft Pierlala vermoord.
J: Hè, wat? Is Pierlala vermoord?
D: Zeker, en hij ligt al in een kist. 
K zijdelings: Ik moet even weg. Ze verdwijnt in de caravan, waaruit een dranklucht komt. 
J: Ik vermoord niemand, hoor.
D: Zeker wel, Pierlala is hartstikke dood en ligt al in zijn kist.
K komt snikkend op: Is Pietje Pierlala dood?
J: Hij schijnt dood te zijn.
D: Hij is helemaal dood.
K: Och heden; en gisteren was hij nog springlevend. We hebben samen wat gedronken.
J: Wat gedronken? Elk minstens een fles, dacht ik zo.
K: Een klein flesje.
J: Nee, grote flessen. Pierlala was helemaal lazarus, hij ging languit neer, leek wel zo dood als een pier.
D: Aha, meneer Pierlala, gedood met overmaat drank.
P tegen publiek: Hm, lijkt mij niet zo'n slechte dood. 
D tegen J: Kom Jan Klaassen, ik arresteer jou. Steek je handen uit dan bind ik die vast met dit touw. Hij haalt een dik touw tevoorschijn. Later mag je daaraan hangen.
J: Ik, eh... hij steekt zijn rechterhand uit.
D: Vooruit; beide handen uitsteken.
J kijkt verwilderd om zich heen: Waar is mijn andere hand. Hij zoekt tastend, maar vindt hem niet. Die heeft hij in zijn broekzak. 
D tegen het publiek: Hebben jullie zijn andere hand gezien? Maar 1 hand binden is voor een goede politieman te weinig.
K: Die heeft hij in zijn broekzak. Hoeft ie er niet mee te werken. Dat ken ik wel van hem. 
J haalt de andere hand tevoorschijn en D wil beide handen vastbinden.
Pierlala, een lange figuur met wit gezicht, komt op en zingt: In een kist is niet zo fijn. 'k Heb toch liever zonneschijn. Tegen de anderen: Hallo, medemensen.
De andere drie, geschrokken, samen: Wij dachten dat je dood was.
D: En al in een kist lag.
J: Een door drank geveld lijk.
K: Maar een half flesje, hoor.
P: Och, het smaakte mij wel. Maar te veel leidt naar de hel. 
K: Oei, wat was ik geschrokken. Geen Pierlala meer om samen een glaasje mee te drinken.
D: Oei, wat ben ik blijk niemand te hoeven arresteren.
J: Oei, dan kan ik fijn weer naar bed om uit te rusten. 
P: 'k Heb nou wel eventjes genoeg gedronken. Deez' maand wil 'k niet meer zijn beschonken. 
K, J en D: Een droge maand?
P: Ja, zo die gaat. Vast op mijn voeten staand.
Allen: Dat brengt veel baat. Ze dansen in een kringetje met een hand aan het touw van D; springen, joelen: Een maandje zonder, da 's wel een wonder. Oh, wat een wonder, een maandje zonder. 
K tegen het publiek: Ik hoop wel dat februari de droge maand wordt.
J: Dat is de kortste maand.
Allen zingen: Schenk ons het bier/wijnglas niet meer vol. 'n Druppel in de thee geeft ook wel, vast, veel, misschien, zeker, wie weet lol.
Aan het publiek wordt frisdrank uitgedeeld.


Geen opmerkingen: