Een vijftienduizend jaar geleden trokken er na de laatste IJstijd jagers en verzamelaars rond in het noordwesten van Europa. Zij zullen een eigen taal gehad hebben, die telkens uitgebreid werd met woorden voor nieuwe verschijnselen en begrippen. Daarvan zijn waarschijnlijk resten aanwezig in het huidige nederlands, dat voor het merendeel afkomstig is uit een indo-europees brongebied, vermoedelijk in de buurt van de Zwarte Zee. Daar huisde een herdersvolk, wie het goed ging en hun taal al dan niet samen met migranten verbreidde zich tot in India en Europa, zij het met allerlei veranderingen die tot de huidige indo-europese taalfamilie hebben geleid. Het fries was in de vroege Middeleeuwen mogelijk de cultuurtaal op het Hoogeland van Groningen, terwijl de bevolking er gewoon een soort proto-gronings dialect sprak. Zo kan het indo-europees zich eveneens via handel en cultuur verspreid hebben zonder dat hele volksstammen migreerden.
Een eerste, misschien tijdelijke, boerenbevolking was er bij ons ongeveer 5000 jaar voor Chr. in Limburg en die zullen nog geen kennis gehad hebben van wat er aan taal duizenden kilometers verderop later geleidelijk ontstond. Die van de hunebedcultuur, ook landbouwers, mogelijk wel omstreeks 3000 v. Chr., hetzij als immigranten of door overname. DNA-onderzoek zal meer opleveren over migratiestromen. Toponiemen doen vermoeden dat er in Drenthe sindsdien een redelijk continue bewoning was. Als oude aardrijkskundige naam komt -pel daar veel voor, soms later met verandering van de p in een v en een kleine convexe verhoging in het landschap tekenend. Maar ook verder naar het zuiden heb je iets dergelijks als peel, een lage rug. Er lijkt een hele reeks woorden van drie letters te bestaan met de p als beginconsonant en iets van afbakening weergevend, een slotmedeklinker staand voor een ander concept en een wisselende klinker ertussen, welke vorm uitdrukt. Men had daar uiteraard niet het latijnse alfabet ter beschikking en soms dient een combinatie van consonanten uit dat alfabet geïnterpreteerd te worden als één klank. Er zijn verscheiden reeksen van dergelijke woorden en woordvormingen in het nederlands en waarschijnlijk komen die niet uit het indo-europees maar zijn het restanten van de taal die de jagers/verzamelaars spraken. Die konden dus kennelijk nieuwe woorden krijgen welke letterlijk een bepaalde betekenis hadden; vergelijk pel, peel, pul, pol, pool, pil, piel (pijl), paal, al zal niet elk daarvan hier inderdaad thuishoren. Ze aten geen pannekoeken en hadden geen kinderenwagens, doch een krachtige methode om iets nieuws verstaanbaar te maken. Dat is waard om verder te onderzoeken en eventueel opnieuw te introduceren.
Enige tientallen jaren geleden maakte ik hiervan melding in een notitie "Herkomst van het nederlands", dat bedoeld was om bewerkt en verbeterd te worden voor een leerboek op de middelbare school. Dat kan alsnog gebeuren door wie interesse hebben.
Een ander nuttig onderzoek betreft het groninger dialect. Dat bevat enige vreemde woorden en waar komen die vandaan? Heel schandelijk wordt die volkstaal doorgaans verkeerd geschreven met bijvoorbeeld de nederlandse uitgang (v)-en waar het gronings een halfvokaal heeft zoals m, aan te geven met een rondje erboven, maar niet beschikbaar op dit toetsenbord. Doemm = duimen en doe-mm = duiven, ook in het gronings met twee lettergrepen! De groningse tong valt ietwat lui te noemen, hetgeen in het verre verleden best anders geweest kan zijn. Het momentane dialect blijkt goed weer te geven met het futhark alfabet, waarbij dan geen dubbele letters en met andere systematische vereenvoudigingen. Voorbeelden met liedteksten zijn verkrijgbaar.
Hoe veel beter klinkt de taal als dat lelijke ge- weggelaten wordt zoals in het engels en het gronings. Kunnen wij dat nog aanleren? Ook is herinvoering van oude klinkers aantrekkelijk om lelijke vervormingen tot bijv. ei weg te doen. De duitsers hebben in dit opzicht nog heel veel werk voor de boeg, das Schwein inruilend voor zeg de swín.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten